Psalms 79

1Een psalm van Asaf. O God! Heidenen zijn gekomen in Uw erfenis; zij hebben den tempel Uwer heiligheid verontreinigd; zij hebben Jeruzalem tot steenhopen gesteld.
 Asaf Zie Psa 50:1 .
,
 erfenis; Versta, het land Kanaän, en Jeruzalem in het bijzonder. Zie Psa 68:10 .
,
 den tempel Dat is, uw heiligen tempel.
2Zij hebben de dode lichamen Uwer knechten aan het gevogelte des hemels tot spijs gegeven; het vlees Uwer gunstgenoten aan het gedierte des lands.
 de dode Hebr. het dode lichaam; gelijk onder, vs.11, des gevangenen; dat is, der gevangenen, gelijk elders dikwijls.
,
 gunstgenoten Zie Psa 4:4 .
3Zij hebben hun bloed rondom Jeruzalem als water vergoten; en er was niemand, die hen begroef. 4Wij zijn onzen naburen een smaadheid geworden; een spot en schimp dien, die rondom ons zijn.
 smaadheid Zie Psa 80:7 , en verg. Psa 137:7 ; Eze 35:2 , Eze 35:12-15 .
5Hoe lang, Heere? Zult Gij eeuwiglijk toornen? Zal Uw ijver als vuur branden?
 HEERE? Of, hoelang, HEERE, zult gij steeds toornen?
,
  eeuwiglijk Zie van het Hebr. woord Psa 13:2 .
,
 ijver Zie Exo 20:5 .
6Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen, en over de koninkrijken, die Uw Naam niet aanroepen.
 Stort Gelijk water, gelijk Hos 5:10 ; dat is, overval hen met straffen, in overvloed en met geweld. Verg. Psa 69:15 ; Isa 42:25 ; Jer 7:20 , en Jer 10:25 ; Eze 7:8 , en Eze 20:33-34 ; Rev 16:1 , enz.; wat het is, God niet te kennen; zie daarvan Job 18:21 ; hoewel het hier bijzonderlijk ziet op den gehelen afgodischen staat der heidenen in het punt van religie, die den waren God kenden noch dienden.
7Want men heeft Jakob opgegeten, en zij hebben zijn liefelijke woning verwoest.
 men heeft Hebr. hij heeft, enz. Dat is, men heeft, of een ieder van hen heeft, enz.
,
 opgegeten, Verg. Deu 7:16 , en Psa 14:4 .
8Gedenk ons de vorige misdaden niet; haast U, laat Uw barmhartigheden ons voorkomen; want wij zijn zeer dun geworden.
 ons de Anders, tegen ons. Maar wij spreken ook alzo in onze taal: Ik zal hem dat gedenken, en gedenk mij dat niet. Verg. Jer 2:2 , en zie Jer 31:34 ; Eze 18:22 , en het tegendeel Jer 14:10 ; Hos 8:13 , en Hos 9:9 , en wijders, aangaande de manier van spreken, Gen 8:1 . Of, de misdaden der vorigen; dat is, onzer voorvaders.
,
 dun Of, uitgeput, uitgeteerd, gering geworden.
9Help ons, o God onzes heils! ter oorzake van de eer Uws Naams; en red ons, en doe verzoening over onze zonden, om Uws Naams wil.
 doe Of, bedek genadiglijk. Verg. Psa 65:4 .
10Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak des vergoten bloeds Uwer knechten onder de heidenen voor onze ogen bekend worden.
 Laat Anders, laat Hem [onzen God] onder de heidenen bekend worden voor onze ogen, [door] de wraak des, enz. Verg. Deu 32:42-43 ; Jer 51:36-37 .
11Laat het gekerm der gevangenen voor Uw aanschijn komen; behoud overig de kinderen des doods, naar de grootheid Uws arms.
 behoud Maak dat zij overblijven, behoud hen in het leven.
,
 kinderen Dat is, die als misdadigers ter dood verwezen of verordend zijn. Zie 2Sa 12:5 ; Pro 31:8 .
,
 grootheid Dat is, naar uw grote mogendheid. Zie Psa 77:16 , en Job 40:4 .
12En geef onze naburen zevenvoudig weder in hun schoot hun smaad, waarmede zij U, o Heere! gesmaad hebben.
 zevenvoudig Zie Gen 4:15 , en Psa 12:7 .
,
 schoot Dat is, overvloedig, en zo dat zij het gevoelen en het aan hen beklijve; alzo Isa 65:7 ; Jer 32:18 , en Luk 6:38 .
13Zo zullen wij, Uw volk en de schapen Uwer weide, U loven in eeuwigheid, van geslacht tot geslacht; wij zullen Uw roem vertellen.
 van geslacht Hebr. in geslacht en geslacht.
Copyright information for DutSVVA